Nadat de Thaise rechters onlangs ook in laatste instantie de levenslange gevangenisstraf tegen Machiel Kuijt bevestigden, was de verontwaardiging bij een deel van de publieke opinie groot. Opnieuw bekritiseerden politici en journalisten de procesgang en de slechte omstandigheden in de Thaise gevangenissen. Wie zich bij de Nederlandse gevangenen in Thailand betrokken voelt, kon niet anders dan alles met gemengde gevoelens lezen. Aan de ene kant is de permanente aandacht goed, de gevangenen worden zo in elk geval niet vergeten. Aan de andere kant kan de aandacht voor Kuijt en de anderen ook slecht uitpakken. Wie Thailand enigszins kent, weet dat als je in dat land iets wilt bereiken het zaak is gezichtsverlies bij de autoriteiten te voorkomen.
Het beste was het natuurlijk geweest als de zaak-Kuijt, en die van de Nederlandse gevangenen in het algemeen, nooit in de openbaarheid was gekomen en de zaak al jaren geleden op doortastende en tactvolle wijze zou zijn geregeld.
Het grootste probleem is dat de Nederlandse houding te juridisch dogmatisch is en te weinig pragmatisch. Ambassades beroepen zich te snel op het argument zich niet met de rechtsgang te kunnen bemoeien, ook al weten ze dat daarop veel aan te merken is. Nog erger wordt het als ‘Den Haag’ erbij betrokken raakt. Vooral het ministerie van Justitie blokkeert dan praktische oplossingen. Het scherpst wreekte zich de formalistische houding in de gesprekken die Nederland met Thailand over de Wet Overdracht Tenuitvoerlegging Strafvonnissen (Wots) voerde. Door dat verdrag kunnen gedetineerden een deel van hun straf in Nederland uitzitten.

Er is veel kritiek op de Thai, maar ze verdienen krediet voor het feit dat zij degenen waren die informeel aandrongen op het sluiten van dat verdrag – soortgelijke overeenkomsten had het al jaren met andere landen. Natuurlijk waren er verschillen van mening over de inhoud van het verdrag, maar die waren toch te overbruggen? Nederland stelde zich tijdens de gesprekken uiterst afhoudend op.

Het bezwaar van ons ministerie van Justitie was dat je door het verdrag de rechtspraak in een land erkende. Wat als de rechtspraak in een land corrupt of oneerlijk is? Voor je het weet importeer je ‘onzuivere vonnissen’, zo redeneren de topambtenaren en achtereenvolgende ministers van Justitie. In de praktijk betekent het dat justitie alleen meewerkt aan overeenkomsten met landen die zijn aangesloten bij het overdrachtsverdrag van de Europese Unie (VOGP).
Deze juridische redenering heeft helaas een akelige consequentie. Landen die een matig rechtssysteem hebben en niet worden toegelaten tot het VOGP, kennen vaak ook een weinig humaan gevangenissysteem. Bovendien komt het in zulke landen vaker voor dat onschuldige mensen worden bestraft of dat exorbitante straffen worden opgelegd. Wordt de maatschappelijke discussie gevoerd aan de hand van concrete kwesties, dan houdt de strikt formalistische redenering geen stand.
Na een grote gevangenisopstand in Marokko werd ten langen leste een Wots-verdrag gesloten met dit Noord-Afrikaanse land. De geschiedenis herhaalde zich toen Kamerlid Boris Dittrich, naar aanleiding van de zaak Machiel Kuijt – bijna een een jaar voor het staatsbezoek in 2004 van koningin Beatrix – zo’n verdrag met Thailand op de politieke agenda kreeg. Hoewel minister Donner in het parlement aanvankelijk beweerde dat het ‘onmogelijk’ was, kwam – dankzij de inspanningen van de koningin en minister Bot van Buitenlandse Zaken en de druk van de Tweede Kamer – het verdrag er toch.

Er is geen enkele reden te denken dat de problemen met Thailand nu achter de rug zijn. De huidige ambassadeur zet zich meer dan zijn meeste collega’s en voorganger in voor de Nederlandse gedetineerden (naast Kuijt zijn dat onder andere de ter dood veroordeelden Yang en Tang). Maar hij staat in zijn missie op een vervelende achterstand. Het politieke debat over het verdrag leidde er namelijk mede toe dat in Nederland de kritiek op de ‘Thaise toestanden’ in alle hevigheid losbarstte. Voor de voorstanders van het verdrag was het de enige manier de urgentie ervan op publiek en politiek over te brengen. Maar daarmee werden de verhoudingen wel verscherpt. Voor Kuijt is alle hoop nu gericht op de feitelijke uitvoering van de Wots-verdrag. Maar als in Nederland te vaak wordt geroepen dat de Thai eigenlijk toch niet te vertrouwen zijn, kan het voor Kuijt en de andere Nederlandse gevangenen nog altijd mislopen. Zeker als de Nederlandse autoriteiten zich opnieuw onvoldoende flexibel opstellen.

Het is evenmin eind goed, al goed voor de Nederlandse gevangenen elders in de wereld. Want buiten de schijnwerpers van de aandacht wordt nog te weinig gekozen voor een humaan pragmatisme. Op dit moment hoopt bijvoorbeeld de Nederlander Wim Ken A. in een Mexicaanse gevangenis nog steeds op een snelle overdracht. Vanwege zijn persoonlijke situatie zijn de Mexicanen bereid hem zijn straf van tien jaar in Nederland te laten uitzitten. Er was zelfs al een vliegtuig geregeld om hem terug te brengen. Voor de Mexicaanse televisie mocht de Nederlander vertellen hoe blij hij was dat hij naar huis kon. Het enige wat er nog moest gebeuren, was dat het ministerie van Justitie een schriftelijk verzoek moest doen hem over te brengen.
Het departement van minister Donner weigerde het noodzakelijke verzoek te doen. Een dergelijke ad hoc-overeenkomst op humanitaire gronden kon een precedentwerking hebben, aldus het ministerie. Maar moet de Nederlandse overheid individuen die in nood verkeren niet te hulp schieten? Welk bezwaar kan een minister hebben tegen een dergelijke oplossing als deze zowel juridisch als praktisch uitvoerbaar is? De Nederlandse regering moet het respect voor de mensenrechten van haar burgers niet laten ophouden bij de eigen landsgrenzen.

Door Bob Vink en Michiel Zonneveld
Justitie laat burgers zitten ( de Volkskrant , Forum, 11 april 2006)